Language/German/Vocabulary/Days-of-the-Week-and-Months/nl

From Polyglot Club WIKI
< Language‎ | German‎ | Vocabulary‎ | Days-of-the-Week-and-Months
Revision as of 08:36, 12 August 2024 by Maintenance script (talk | contribs) (Quick edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to navigation Jump to search
Rate this lesson:
0.00
(0 votes)


German-Language-PolyglotClub.jpg
Duits Woordenschat0 tot A1 CursusDagen van de Week en Maanden

Inleiding[edit | edit source]

Welkom bij de les over Dagen van de Week en Maanden in het Duits! Het leren van deze basiswoordenschat is essentieel, omdat het je helpt om eenvoudig te communiceren en je dagelijkse activiteiten te beschrijven. Of je nu een afspraak wilt maken, je plannen wilt delen of gewoon wilt praten over wat je gisteren hebt gedaan, het kennen van de dagen en maanden maakt het allemaal veel gemakkelijker.

In deze les zullen we de volgende onderwerpen behandelen:

  • De dagen van de week in het Duits
  • De maanden van het jaar in het Duits
  • Voorbeelden van zinnen met dagen en maanden
  • Oefeningen om je kennis te testen

Laten we beginnen!

Dagen van de Week[edit | edit source]

In het Duits zijn er zeven dagen in de week. Het is belangrijk om ze goed te leren, want je zult ze vaak gebruiken in gesprekken. Hier zijn de dagen van de week:

Duits Uitspraak Nederlands
Montag ˈmɔntak Maandag
Dienstag ˈdiːnstaɡ Dinsdag
Mittwoch ˈmɪt.vɔx Woensdag
Donnerstag ˈdɔ.nɐs.taɡ Donderdag
Freitag ˈfʁaɪ̯.taɡ Vrijdag
Samstag ˈzams.taɡ Zaterdag
Sonntag ˈzɔntak Zondag

Laten we nu eens kijken naar enkele voorbeelden van hoe je deze dagen in zinnen kunt gebruiken:

1. Montag: Am Montag habe ich viel zu tun. (Op maandag heb ik veel te doen.)

2. Dienstag: Dienstag ist mein Lieblingstag. (Dinsdag is mijn favoriete dag.)

3. Mittwoch: Ich gehe am Mittwoch ins Kino. (Ik ga woensdag naar de bioscoop.)

4. Donnerstag: Am Donnerstag habe ich ein Treffen. (Op donderdag heb ik een vergadering.)

5. Freitag: Freitag ist der letzte Schultag der Woche. (Vrijdag is de laatste schooldag van de week.)

6. Samstag: Am Samstag mache ich einen Ausflug. (Op zaterdag maak ik een uitstapje.)

7. Sonntag: Sonntag ist ein Ruhetag. (Zondag is een rustdag.)

Maanden van het Jaar[edit | edit source]

Nu we de dagen van de week hebben geleerd, laten we ons richten op de maanden van het jaar. Dit zijn de twaalf maanden in het Duits:

Duits Uitspraak Nederlands
Januar ˈja.nʊ.aʁ Januari
Februar ˈfeː.bʁu.aʁ Februari
März mɛʁt͡s Maart
April aˈpʁɪl April
Mai maɪ̯ Mei
Juni ˈjuː.ni Juni
Juli ˈjuː.li Juli
August aʊ̯ˈɡʊst Augustus
September zɛpˈtɛmbəʁ September
Oktober ɔkˈtoːbɛʁ Oktober
November noˈvɛmbəʁ November
Dezember deˈt͡seːmbəʁ December

Hier zijn enkele voorbeelden van zinnen met maanden:

1. Januar: Im Januar ist es kalt. (In januari is het koud.)

2. Februar: Der Valentinstag ist im Februar. (Valentijnsdag is in februari.)

3. März: Im März blühen die Blumen. (In maart bloeien de bloemen.)

4. April: Im April gibt es oft Regen. (In april regent het vaak.)

5. Mai: Der Mai ist der Monat der Arbeit. (Mei is de maand van de arbeid.)

6. Juni: Im Juni beginnen die Sommerferien. (In juni beginnen de zomervakanties.)

7. Juli: Im Juli ist es heiß. (In juli is het heet.)

8. August: Der August ist der letzte Sommermonat. (August is de laatste zomermaand.)

9. September: Im September beginnt die Schule wieder. (In september begint de school weer.)

10. Oktober: Im Oktober feiern wir Halloween. (In oktober vieren we Halloween.)

11. November: Der November ist der Monat der Ernte. (November is de maand van de oogst.)

12. Dezember: Im Dezember feiern wir Weihnachten. (In december vieren we Kerstmis.)

Oefeningen[edit | edit source]

Nu is het tijd om je kennis te testen! Hier zijn enkele oefeningen die je kunt maken.

Oefening 1: Vul in[edit | edit source]

Vul de juiste dag of maand in de zinnen.

1. Am _____ (maandag) habe ich einen Termin.

2. Der _____ (juli) ist sehr heiß.

3. Ich gehe am _____ (vrijdag) ins Restaurant.

4. _____ (september) ist der Monat, waarin de scholen beginnen.

5. Im _____ (december) feiern we Kerstmis.

Oefening 2: Match de zinnen[edit | edit source]

Koppel de Duitse zinnen aan de juiste Nederlandse vertalingen.

1. Am Dienstag habe ich einen Arzttermin.

2. Der Mai ist mein Lieblingsmonat.

3. Im Oktober ist das Wetter schön.

4. Der Sonntag ist ein Ruhetag.

a. Zondag is een rustdag.

b. In oktober is het weer mooi.

c. Dinsdag heb ik een doktersafspraak.

d. Mei is mijn favoriete maand.

Oefening 3: Vertaal naar het Duits[edit | edit source]

Vertaal de volgende zinnen naar het Duits.

1. Op woensdag ga ik naar school.

2. Januari is de eerste maand van het jaar.

3. Vrijdag is mijn favoriete dag.

Oefening 4: Zinnen maken[edit | edit source]

Maak zinnen met de volgende woorden:

1. Montag, arbeiten

2. April, regenen

3. Juni, vakantie

Oefening 5: Vul de tabel in[edit | edit source]

Vul de onderstaande tabel in met de juiste Duitse woorden.

Dag/ maand Duits
Maandag
Februari
Zaterdag
Oktober

Oplossingen[edit | edit source]

Hier zijn de oplossingen voor de oefeningen:

Oplossingen Oefening 1[edit | edit source]

1. Montag

2. Juli

3. Freitag

4. September

5. Dezember

Oplossingen Oefening 2[edit | edit source]

1 - c

2 - a

3 - b

4 - d

Oplossingen Oefening 3[edit | edit source]

1. Am Mittwoch gehe ich zur Schule.

2. Januar ist der erste Monat des Jahres.

3. Freitag ist mein Lieblingstag.

Oplossingen Oefening 4[edit | edit source]

1. Am Montag arbeite ich.

2. Im April regnet es.

3. Im Juni habe ich Urlaub.

Oplossingen Oefening 5[edit | edit source]

Dag/ maand Duits
Maandag Montag
Februari Februar
Zaterdag Samstag
Oktober Oktober

Gefeliciteerd! Je hebt het eerste deel van de les over dagen en maanden in het Duits voltooid. Blijf oefenen en je zult deze woorden snel onder de knie krijgen. De volgende les zal zich richten op het vertellen van de tijd, wat een geweldige aanvulling zal zijn op wat je tot nu toe hebt geleerd.


Andere lessen[edit | edit source]


Contributors

Maintenance script


Create a new Lesson