Language/German/Vocabulary/Body-Parts/nl

Duits → Woordenschat → Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Lichaamsdelen

Niveau 1: Basis Lichaamsdelen

Hoofd

Het hoofd is het bovenste deel van het lichaam en bevat veel belangrijke delen, zoals de ogen, neus en mond.

Duits	Uitspraak	Nederlands
Kopf	[kɔpf]	Hoofd
Auge	['aʊ̯gə]	Oog
Nase	['naːzə]	Neus
Mund	[mʊnt]	Mond

• Het oor wordt in het Duits als "Ohr" genoemd.

Armen en handen

De armen en handen worden gebruikt om te reiken, grijpen en vasthouden.

Duits	Uitspraak	Nederlands
Arm	[aʁm]	Arm
Hand	[hant]	Hand
Finger	['fɪŋɡɐ]	Vinger
Daumen	['daʊ̯mən]	Duim

• Het Duitse woord voor pols is "Handgelenk".

Benen en voeten

De benen en voeten worden gebruikt om te lopen, rennen en springen.

Duits	Uitspraak	Nederlands
Bein	[baɪ̯n]	Been
Fuß	[fuːs]	Voet
Knie	['kniːə]	Knie
Zeh	[tseː]	Teen

• Het Duitse woord voor enkel is "Knöchel".

Niveau 2: Verwondingen en Symptomen

Als je een ongeluk hebt gehad of ziek bent, is het handig om te weten hoe je over je lichamelijke klachten moet praten. Hier zijn enkele nuttige woorden en zinnen:

Verwondingen

Duits	Uitspraak	Nederlands
Verletzung	[fɛɐ̯'lɛt͡sʊŋ]	Verwonding
Schmerzen	['ʃmɛrt͡sn̩]	Pijn
Bluterguss	['bluːtɐɡʊs]	Blauwe plek
Bruch	[bʁʊx]	Breuk

• Het Duitse woord voor snijwond is "Schnittwunde".

Symptomen

Duits	Uitspraak	Nederlands
Fieber	['fiːbɐ]	Koorts
Husten	['hʊstən]	Hoesten
Schwindel	['ʃvɪndəl]	Duizeligheid
Übelkeit	['yːbəlkaɪ̯t]	Misselijkheid

• Het Duitse woord voor hoofdpijn is "Kopfschmerzen".

Inhoudsopgave - Duitse cursus - 0 tot A1

• Cursus Presentatie

  ---

Basis zinsstructuren

• Onderwerp en Werkwoord
• Zelfstandig naamwoord en Geslacht

  ---

Begroetingen en introductie

• Begroetingen en afscheid
• Jezelf voorstellen

  ---

Bepaalde en onbepaalde lidwoorden

• Geslacht en Lidwoorden
• Meervoudsvormen
• Gevallen: Nominatief en Accusatief

  ---

Getallen, Data en Tijd

• Getallen 1-100
• Dagen van de week en Maanden
• Tijd vertellen

  ---

Werkwoorden en vervoeging

• Werkwoordsvormen
• Tegenwoordige Tijd
• Scheidbare werkwoorden

  ---

Familie en vrienden

• Familieleden
• Praat over je vrienden

  ---

Preposities

• Preposities gebruiken
• Tweewegs preposities

  ---

Eten en drinken

• Eten en maaltijden
• Dranken en drankjes

  ---

Duitsland en Duitstalige landen

• Geografie en Bezienswaardigheden
• Cuisine en Tradities

  ---

Voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden

• Persoonlijke voornaamwoorden
• Bezittelijke voornaamwoorden

  ---

Reizen en Vervoer

• Reis boeken
• Openbaar vervoer

  ---

Modale werkwoorden

• Vaardigheden uitdrukken
• Praat over verplichtingen

  ---

Winkelen en Kleding

• Kleding winkelen
• Boodschappen doen

  ---

Muziek en Entertainment

• Populaire muzikanten en genres
• Films, TV en Literature

  ---

Bijvoeglijke naamwoorden

• Bijvoeglijke naamwoorden
• Vergrotende en Overtreffende Trappen

  ---

Gezondheid en Lichaam

• Praat over gezondheid
• Lichaamsdelen

  ---

Tijd en Temporele preposities

• Tijd-uitdrukkingen gebruiken
• Temporele preposities

Andere lessen

• 0 tot A1-Cursus → Woordenschat → Praten over Gezondheid
• 0 tot A1-cursus → Woordenschat → Dagen van de week en maanden
• Complete 0 to A1 Course → Woordenschat → Openbaar vervoer
• Beginnerscursus 0 tot A1 → Woordenschat → Voedsel en Maaltijden
• Compleet 0 tot A1 Duitse cursus → Woordenschat → Je voorstellen
• 0 tot A1-cursus → Woordenschat → Familieleden
• Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Woordenschat → Praten over je vrienden
• 0 tot A1-cursus → Woordenschat → Cijfers 1-100
• 0 tot A1-cursus → Woordenschat → Tijd vertellen
• Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Woordenschat → Begroetingen en afscheid
• Complete 0 tot A1 Duitse Cursus → Woordenschat → Winkelen voor Kleding
• Complete 0 tot A1 Duitse Cursus → Woordenschat → Dranken en drankjes
• Complete 0 tot A1 Duitse Cursus → Woordenschat → Een reis boeken
• 0 tot A1 Cursus → Woordenschat → Boodschappen Doen