Language/German/Grammar/Expressing-Abilities/nl





































Welkom bij de les "Vaardigheden Uitdrukken"! In deze les gaan we het hebben over modale werkwoorden in het Duits, die een belangrijk onderdeel zijn van de grammatica. Modale werkwoorden helpen ons niet alleen om onze vaardigheden te beschrijven, maar ook om toestemming te vragen of iets te moeten doen. Dit is essentieel voor een beginner die de basis van de Duitse taal wil leren.
Waarom zijn modale werkwoorden belangrijk?
Modale werkwoorden zijn werkwoorden die de mogelijkheid, toestemming, verplichting of noodzaak van een actie uitdrukken. In het Duits zijn de meest gebruikte modale werkwoorden: können (kunnen), dürfen (mogen), müssen (moeten), sollen (zou moeten), en wollen (willen). Deze werkwoorden helpen ons niet alleen om onze eigen vaardigheden te beschrijven, maar ook om interacties met anderen te vergemakkelijken.
In deze les zullen we de volgende onderwerpen behandelen:
- Wat zijn modale werkwoorden?
- Hoe gebruik je modale werkwoorden om vaardigheden uit te drukken?
- Voorbeelden van zinnen met modale werkwoorden.
- Oefeningen en antwoorden.
Wat zijn modale werkwoorden?
Modale werkwoorden zijn speciaal omdat ze de betekenis van het hoofdwerkwoord veranderen. Laten we eens kijken naar de belangrijkste modale werkwoorden en hun betekenissen.
|{class="wikitable"}
! Modaal Werkwoord !! Betekenis
|-
| können || kunnen
|-
| dürfen || mogen
|-
| müssen || moeten
|-
| sollen || zou moeten
|-
| wollen || willen
|}
Hoe gebruik je modale werkwoorden om vaardigheden uit te drukken?
In het Duits gebruiken we modale werkwoorden om te vertellen wat we kunnen of mogen doen. De structuur is meestal als volgt:
Onderwerp + modaal werkwoord + hoofdwerkwoord + andere zinsdelen.
Bijvoorbeeld:
- Ich kann schwimmen. (Ik kan zwemmen.)
- Du darfst hier sitzen. (Jij mag hier zitten.)
Hier zijn enkele voorbeelden van hoe je deze werkwoorden kunt gebruiken:
|{class="wikitable"}
! Duits !! uitspraak !! Nederlands
|-
| Ich kann tanzen. || ɪç kan ˈtantsən || Ik kan dansen.
|-
| Du darfst spielen. || du ˈdaʁfst ˈʃpiːlən || Jij mag spelen.
|-
| Er muss lernen. || eːɐ̯ mʊs ˈlɛʁnən || Hij moet leren.
|-
| Wir sollen gehen. || viːɐ̯ ˈzɔlən ˈɡeːən || Wij zouden moeten gaan.
|-
| Sie wollen essen. || ziː ˈvɔlən ˈɛsn || Zij willen eten.
|}
Voorbeelden van zinnen met modale werkwoorden
Hier zijn 20 voorbeelden van zinnen die gebruik maken van modale werkwoorden om vaardigheden uit te drukken:
|{class="wikitable"}
! Duits !! uitspraak !! Nederlands
|-
| Ich kann lesen. || ɪç kan ˈleːzən || Ik kan lezen.
|-
| Du kannst gut zeichnen. || du kanst ɡuːt ˈtsaɪ̯çnən || Jij kunt goed tekenen.
|-
| Er kann sehr gut singen. || eːɐ̯ kan zɛːʁ ɡuːt ˈzɪŋən || Hij kan heel goed zingen.
|-
| Wir können zusammen arbeiten. || viːɐ̯ ˈkœnən tsuˈzamən ˈaʁbaɪ̯tən || Wij kunnen samen werken.
|-
| Ihr dürft hier nicht rauchen. || iːɐ̯ dʏʁft hiːʁ nɪçt ˈʁaʊ̯xən || Jullie mogen hier niet roken.
|-
| Sie dürfen nicht laut sprechen. || ziː ˈdʏʁfən nɪçt laʊ̯t ˈʃpʁɛçən || Zij mogen niet luid spreken.
|-
| Ich muss früh aufstehen. || ɪç mʊs fʁyː ˈaʊ̯fˌʃteːən || Ik moet vroeg opstaan.
|-
| Du musst deine Hausaufgaben machen. || du mʊst ˈdaɪ̯nə ˈhaʊsˌaʊ̯fˌɡaːbən ˈmaχən || Jij moet je huiswerk maken.
|-
| Er muss zum Arzt gehen. || eːɐ̯ mʊs tsʊm aʁts ˈɡeːən || Hij moet naar de dokter gaan.
|-
| Wir sollen mehr Sport treiben. || viːɐ̯ ˈzɔlən meːʁ ʃpɔʁt ˈtʁaɪ̯bən || Wij zouden meer aan sport moeten doen.
|-
| Ihr sollt pünktlich sein. || iːɐ̯ zɔlt ˈpʏŋktlɪç zaɪ̯n || Jullie zouden op tijd moeten zijn.
|-
| Sie sollen das Fenster schließen. || ziː ˈzɔlən das ˈfɛnstɐ ˈʃliːsən || Zij zouden het raam moeten sluiten.
|-
| Ich will nach Deutschland reisen. || ɪç vɪl naχ ˈdɔʏtʃlant ˈʁaɪ̯zn || Ik wil naar Duitsland reizen.
|-
| Du willst ein neues Auto kaufen. || du vɪlst aɪ̯n ˈnɔʏəs ˈaʊ̯to ˈkaʊ̯fən || Jij wilt een nieuwe auto kopen.
|-
| Er will ein Buch schreiben. || eːɐ̯ vɪl aɪ̯n buːχ ˈʃʁaɪ̯bən || Hij wil een boek schrijven.
|-
| Wir wollen morgen ins Kino gehen. || viːɐ̯ ˈvɔlən ˈmɔʁɡn ɪns ˈkiːno ˈɡeːən || Wij willen morgen naar de bioscoop gaan.
|-
| Ihr wollt die Wahrheit wissen. || iːɐ̯ vɔlt diː ˈvaːʁhaɪt ˈvɪsən || Jullie willen de waarheid weten.
|-
| Sie wollen heute Abend essen gehen. || ziː ˈvɔlən ˈhɔʏtə ˈaːbənt ˈɛsn ˈɡeːən || Zij willen vanavond uit eten gaan.
|}
Oefeningen
Nu is het tijd om te oefenen! Hieronder vind je 10 oefeningen om te kijken of je de modale werkwoorden goed begrijpt. Probeer de zinnen af te maken met het juiste modale werkwoord.
1. Ich ___ (kunnen) gut schwimmen.
2. Du ___ (moeten) deine Hausaufgaben machen.
3. Er ___ (mogen) hier niet roken.
4. Wir ___ (willen) nach Berlin reisen.
5. Ihr ___ (moeten) pünktlich zijn.
6. Sie ___ (kunnen) gut Deutsch sprechen.
7. Ich ___ (zou moeten) mehr Sport doen.
8. Du ___ (mogen) mit uns kommen.
9. Er ___ (willen) ein neues Handy kaufen.
10. Wir ___ (moeten) heute werken.
Oplossingen
Hier zijn de antwoorden voor de oefeningen:
1. Ich kann gut schwimmen.
2. Du musst deine Hausaufgaben machen.
3. Er darf hier nicht rauchen.
4. Wir wollen nach Berlin reisen.
5. Ihr sollt pünktlich zijn.
6. Sie können gut Deutsch sprechen.
7. Ich soll mehr Sport doen.
8. Du darfst mit uns kommen.
9. Er will ein neues Handy kaufen.
10. Wir müssen heute werken.
Met deze oefening heb je geleerd hoe je modale werkwoorden kunt gebruiken om jouw vaardigheden en die van anderen uit te drukken. Blijf oefenen en je zult merken dat je steeds beter wordt in het Duits!
Andere lessen
- Complete 0 tot A1 cursus → Grammatica → Het gebruik van tijdsuitdrukkingen
- Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Grammatica → Onderwerp en Werkwoord
- 0 tot A1-cursus → Grammatica → Meervoudsvormen
- 0 tot A1 Cursus → Grammatica → Tegenwoordige Tijd
- Complete 0 tot A1-cursus → Grammatica → Praten over verplichtingen
- 0 tot A1-cursus → Grammatica → Werkwoordsvormen
- Complete 0 tot A1 cursus → Grammatica → Het gebruik van voorzetsels
- 0 to A1 Course
- Complete 0 tot A1-cursus → Grammatica → Geslacht en Artikelen
- Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Grammatica → Zelfstandige naamwoorden en geslacht
- Complete 0 tot A1-cursus → Grammatica → Gevallen: Nominatief en Accusatief
- 0 tot A1 Cursus → Grammatica → Beschrijvende Bijvoeglijke Naamwoorden
- Complete 0 tot A1 Duitse Cursus → Grammatica → Persoonlijke Voornaamwoorden
- Complete 0 tot A1 Duitse cursus → Grammatica → Bezittelijke voornaamwoorden