Language/German/Grammar/Subject-and-Verb/nl

From Polyglot Club WIKI
< Language‎ | German‎ | Grammar‎ | Subject-and-Verb
Revision as of 06:24, 12 August 2024 by Maintenance script (talk | contribs) (Quick edit)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to navigation Jump to search
Rate this lesson:
0.00
(0 votes)


German-Language-PolyglotClub.jpg
Duits Grammatica0 tot A1 CursusOnderwerp en Werkwoord

Inleiding[edit | edit source]

Welkom bij de les over "Onderwerp en Werkwoord"! Deze les is een belangrijke stap in je reis om Duits te leren. Het begrijpen van hoe je basiszinnen kunt vormen met een onderwerp en een werkwoord is essentieel voor effectieve communicatie. In het Duits, net als in andere talen, is de volgorde van woorden cruciaal om de betekenis van een zin over te brengen. We gaan samen ontdekken hoe je eenvoudige zinnen kunt construeren, zodat je snel aan de slag kunt met het spreken en schrijven van Duits.

In deze les zullen we de volgende onderwerpen behandelen:

  • Wat is een onderwerp?
  • Wat is een werkwoord?
  • De basisstructuur van een Duitse zin
  • Voorbeelden en oefeningen

Wat is een onderwerp?[edit | edit source]

Het onderwerp van een zin is de persoon of het ding dat de actie uitvoert of waarover iets gezegd wordt. In het Duits is het onderwerp meestal een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord. Laten we eens kijken naar enkele voorbeelden.

Duits Uitspraak Nederlands
Ich !! ɪç Ik
Du !! du Jij
Er !! eːɐ̯ Hij
Sie !! ziː Zij
Es !! ɛs Het
Wir !! viːɐ̯ Wij
Ihr !! iːɐ̯ Jullie
Sie !! ziː Zij (meervoud)

Wat is een werkwoord?[edit | edit source]

Een werkwoord is het deel van de zin dat de actie beschrijft. Het geeft aan wat er gebeurt. Werkwoorden in het Duits kunnen verschillende vormen aannemen, afhankelijk van de tijd en het onderwerp. Hier zijn enkele voorbeelden van veelvoorkomende Duitse werkwoorden.

Duits Uitspraak Nederlands
gehen !! ɡeːən gaan
kommen !! ˈkɔmən komen
essen !! ˈɛsən eten
trinken !! ˈtʁɪŋkən drinken
spielen !! ˈʃpiːlən spelen
lernen !! ˈlɛʁnən leren
schlafen !! ˈʃlaːfən slapen
arbeiten !! ˈaʁba͜ɪ̯tən werken

De basisstructuur van een Duitse zin[edit | edit source]

In het Duits volgt een eenvoudige zin meestal de structuur: Onderwerp + Werkwoord. Dit betekent dat het onderwerp altijd vóór het werkwoord komt. Laten we enkele voorbeelden bekijken.

Duits Uitspraak Nederlands
Ich gehe. !! ɪç ˈɡeːə Ik ga.
Du kommst. !! du kɔmst Jij komt.
Er isst. !! eːɐ̯ ɪst Hij eet.
Sie trinken. !! ziː ˈtʁɪŋkən Zij drinken.
Es schläft. !! ɛs ʃlɛːft Het slaapt.
Wir lernen. !! viːɐ̯ ˈlɛʁnən Wij leren.
Ihr spielt. !! iːɐ̯ ˈʃpiːlt Jullie spelen.
Sie arbeiten. !! ziː ˈaʁba͜ɪ̯tən Zij werken.

Oefeningen[edit | edit source]

Nu is het tijd om je kennis in de praktijk te brengen! Hier zijn 10 oefeningen om je begrip van onderwerp en werkwoord te versterken.

Oefening 1: Vul in[edit | edit source]

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

1. Ich ______ (gehen) in die Schule.

2. Du ______ (essen) einen Apfel.

3. Er ______ (spielen) Fußball.

4. Sie ______ (trinken) Wasser.

5. Es ______ (schlafen) auf dem Bett.

Oefening 2: Maak een zin[edit | edit source]

Maak een zin met het gegeven onderwerp en werkwoord.

1. (Wir - lernen)

2. (Ihr - spielen)

3. (Sie - kommen)

4. (Ich - essen)

5. (Es - gehen)

Oefening 3: Onderwerp en werkwoord identificeren[edit | edit source]

Identificeer het onderwerp en het werkwoord in de volgende zinnen.

1. Ich gehe nach Hause.

2. Du drinkst Kaffee.

3. Er leert Duits.

4. Sie spelen in het park.

5. Es is koud.

Oefening 4: Vertaal de zinnen[edit | edit source]

Vertaal de volgende zinnen naar het Duits.

1. Ik kom.

2. Jij slaapt.

3. Hij werkt.

4. Zij leren.

5. Wij eten.

Oefening 5: Maak een vraag[edit | edit source]

Maak een vraag met het gegeven onderwerp en werkwoord.

1. (Du - kommen)

2. (Wir - leren)

3. (Sie - spielen)

4. (Ich - eten)

5. (Er - slapen)

Oefening 6: Compleet de zin[edit | edit source]

Vul het ontbrekende woord in.

1. ______ (Er) isst einen Apfel.

2. ______ (Wir) gehen nach Berlin.

3. ______ (Du) spielst gern voetbal.

4. ______ (Sie) trinken thee.

5. ______ (Es) schläft in de zon.

Oefening 7: Herken de fouten[edit | edit source]

Vind de fouten in de onderstaande zinnen en corrigeer ze.

1. Sie spielst im Garten.

2. Ich gehen nach Hause.

3. Er trinken Wasser.

4. Wir isst ein Sandwich.

5. Du kommen morgen.

Oefening 8: Tijdsvorm herkennen[edit | edit source]

Geef de tijdsvorm aan van de werkwoorden in de onderstaande zinnen.

1. Ich lerne Deutsch.

2. Du spielst in het park.

3. Er trinkt zijn koffie.

4. Sie schlafen vroeg.

5. Wir gehen naar school.

Oefening 9: Maak zinnen met de juiste volgorde[edit | edit source]

Gebruik de woorden om correcte zinnen te vormen.

1. (gaan - ik - naar - school)

2. (jij - drinken - koffie)

3. (hij - eten - een - appel)

4. (zij - spelen - voetbal)

5. (wij - leren - Duits)

Oefening 10: Schrijf je eigen zinnen[edit | edit source]

Schrijf vijf zinnen met een onderwerp en een werkwoord.

Oplossingen[edit | edit source]

Hier zijn de oplossingen voor de oefeningen:

Oefening 1:[edit | edit source]

1. gehe

2. isst

3. spielt

4. trinken

5. schläft

Oefening 2:[edit | edit source]

1. Wir lernen.

2. Ihr speelt.

3. Sie komen.

4. Ik eet.

5. Es gaat.

Oefening 3:[edit | edit source]

1. Onderwerp: Ich; Werkwoord: gehe

2. Onderwerp: Du; Werkwoord: drinkst

3. Onderwerp: Er; Werkwoord: leert

4. Onderwerp: Sie; Werkwoord: spelen

5. Onderwerp: Es; Werkwoord: is

Oefening 4:[edit | edit source]

1. Ich komme.

2. Du schläfst.

3. Er arbeitet.

4. Sie leren.

5. Wij eten.

Oefening 5:[edit | edit source]

1. Kom je?

2. Leren jullie?

3. Spelen zij?

4. Eet ik?

5. Slaapt hij?

Oefening 6:[edit | edit source]

1. Er

2. Wij

3. Jij

4. Zij

5. Het

Oefening 7:[edit | edit source]

1. Zij speelt in de tuin.

2. Ik ga naar huis.

3. Hij drinkt water.

4. Wij eten een sandwich.

5. Jij komt morgen.

Oefening 8:[edit | edit source]

1. Tegenwoordige tijd

2. Tegenwoordige tijd

3. Tegenwoordige tijd

4. Tegenwoordige tijd

5. Tegenwoordige tijd

Oefening 9:[edit | edit source]

1. Ik ga naar school.

2. Jij drinkt koffie.

3. Hij eet een appel.

4. Zij spelen voetbal.

5. Wij leren Duits.

Oefening 10:[edit | edit source]

(Dit is een open oefening; de antwoorden zullen variëren.)

Met deze oefeningen heb je een solide basis gelegd voor het begrijpen van onderwerpen en werkwoorden in het Duits. Blijf oefenen en je zult merken dat je steeds beter wordt!


Andere lessen[edit | edit source]


Contributors

Maintenance script


Create a new Lesson