Language/Portuguese/Grammar/Regular-Verbs/nl

From Polyglot Club WIKI
Jump to navigation Jump to search
Rate this lesson:
0.00
(0 votes)


Portuguese-europe-brazil-polyglotclub.png
Portugees Grammatica0 tot A1 CursusRegelmatige Werkwoorden

Inleiding[edit | edit source]

Welkom bij de les over regelmatige werkwoorden in het Portugees! Het beheersen van werkwoorden is essentieel om je uitdrukkingen en gesprekken in het Portugees te verbeteren. Regelmatige werkwoorden zijn de basis van de Portugese grammatica en het is belangrijk om te begrijpen hoe je ze correct kunt vervoegen. In deze les zullen we ons concentreren op het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd. We zullen voorbeelden bekijken, oefeningen maken en aan het einde van de les heb je de kennis om zelf met deze werkwoorden aan de slag te gaan. Laten we beginnen!

Wat zijn regelmatige werkwoorden?[edit | edit source]

Regelmatige werkwoorden zijn werkwoorden die volgens een voorspelbaar patroon worden vervoegd. In het Portugees zijn de meeste werkwoorden regelmatig en volgen ze specifieke eindigingen. Er zijn drie hoofdcategorieën van regelmatige werkwoorden, afhankelijk van hun eindiging in de infinitiefvorm:

  • Werkwoorden die eindigen op -ar (zoals "falar" - spreken)
  • Werkwoorden die eindigen op -er (zoals "comer" - eten)
  • Werkwoorden die eindigen op -ir (zoals "viver" - leven)

Laten we naar elk type werkwoord kijken en zien hoe we ze in de tegenwoordige tijd kunnen vervoegen.

Vervoeging van -ar werkwoorden[edit | edit source]

De regelmatige werkwoorden die eindigen op -ar worden als volgt vervoegd in de tegenwoordige tijd:

1. Eu (ik) - stam + -o (bijvoorbeeld: falar → falo)

2. Tu (jij) - stam + -as (bijvoorbeeld: falar → falas)

3. Ele/Ela/Você (hij/zij/u) - stam + -a (bijvoorbeeld: falar → fala)

4. Nós (wij) - stam + -amos (bijvoorbeeld: falar → falamos)

5. Vós (jullie) - stam + -ais (bijvoorbeeld: falar → falais)

6. Eles/Elas/Vocês (zij/u) - stam + -am (bijvoorbeeld: falar → falam)

Hieronder een tabel met voorbeelden van -ar werkwoorden:

Portugese Uitspraak Nederlands
falar faˈlaɾ spreken
dançar dɐ̃ˈsaɾ dansen
estudar es.tuˈdaɾ studeren
jogar ʒoˈɡaɾ spelen
trabalhar tɾa.baˈʎaɾ werken

Vervoeging van -er werkwoorden[edit | edit source]

De regelmatige werkwoorden die eindigen op -er worden als volgt vervoegd in de tegenwoordige tijd:

1. Eu (ik) - stam + -o (bijvoorbeeld: comer → como)

2. Tu (jij) - stam + -es (bijvoorbeeld: comer → comes)

3. Ele/Ela/Você (hij/zij/u) - stam + -e (bijvoorbeeld: comer → come)

4. Nós (wij) - stam + -emos (bijvoorbeeld: comer → comemos)

5. Vós (jullie) - stam + -eis (bijvoorbeeld: comer → comeis)

6. Eles/Elas/Vocês (zij/u) - stam + -em (bijvoorbeeld: comer → comem)

Hieronder een tabel met voorbeelden van -er werkwoorden:

Portugese Uitspraak Nederlands
comer koˈmeɾ eten
beber beˈbeɾ drinken
aprender a.pɾẽˈdeɾ leren
correr koˈʁeɾ rennen
vender vẽˈdeɾ verkopen

Vervoeging van -ir werkwoorden[edit | edit source]

De regelmatige werkwoorden die eindigen op -ir worden als volgt vervoegd in de tegenwoordige tijd:

1. Eu (ik) - stam + -o (bijvoorbeeld: viver → vivo)

2. Tu (jij) - stam + -es (bijvoorbeeld: viver → vives)

3. Ele/Ela/Você (hij/zij/u) - stam + -e (bijvoorbeeld: viver → vive)

4. Nós (wij) - stam + -imos (bijvoorbeeld: viver → vivemos)

5. Vós (jullie) - stam + -is (bijvoorbeeld: viver → viveis)

6. Eles/Elas/Vocês (zij/u) - stam + -em (bijvoorbeeld: viver → vivem)

Hieronder een tabel met voorbeelden van -ir werkwoorden:

Portugese Uitspraak Nederlands
viver viˈveɾ leven
abrir aˈbɾiɾ openen
decidir de.siˈdiɾ beslissen
partir paʁˈtiɾ vertrekken
subir suˈbiɾ stijgen

Samenvatting van vervoegingen[edit | edit source]

Hier is een samenvatting van de vervoegingen voor regelmatige werkwoorden:

  • -ar werkwoorden: -o, -as, -a, -amos, -ais, -am
  • -er werkwoorden: -o, -es, -e, -emos, -eis, -em
  • -ir werkwoorden: -o, -es, -e, -imos, -is, -em

Oefeningen[edit | edit source]

Laten we nu kijken naar een aantal oefeningen om deze vervoegingen te oefenen. Volg de instructies en probeer de juiste vervoegingen in te vullen.

Oefening 1: Vervoeg de werkwoorden[edit | edit source]

Vervoeg de volgende werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Schrijf de juiste vorm onder elk onderwerp.

1. (falar) Eu __________

2. (comer) Nós __________

3. (viver) Eles __________

4. (dançar) Tu __________

5. (beber) Ela __________

Oefening 2: Vul de juiste vorm in[edit | edit source]

Vul de juiste vervoeging in voor de volgende zinnen.

1. Eu __________ (estudar) Português.

2. Nós __________ (jogar) voetbal.

3. Tu __________ (beber) water.

4. Eles __________ (aprender) over de grammatica.

5. Ela __________ (correr) elke ochtend.

Oefening 3: Vertaal de zinnen[edit | edit source]

Vertaal de volgende zinnen naar het Portugees.

1. Ik eet elke ochtend.

2. Jij spreekt goed Portugees.

3. Wij werken hard.

4. Zij leren nieuwe dingen.

5. Jullie dansen op het feest.

Oefening 4: Maak zinnen[edit | edit source]

Maak zinnen met de volgende woorden. Zorg ervoor dat je de juiste vervoegingen gebruikt.

1. (trabalhar) Eu / in een team

2. (comer) Nós / pizza

3. (falar) Você / met vrienden

4. (beber) Eles / sapaten

5. (viver) Zij / in Portugal

Oefening 5: Kies het juiste werkwoord[edit | edit source]

Kies het juiste werkwoord en vervoeg het in de juiste vorm.

1. (falar) Eu __________ (met mijn vrienden)

2. (comer) Tu __________ (een appel)

3. (viver) Nós __________ (in de stad)

4. (beber) Zij __________ (koffie)

5. (aprender) Jullie __________ (Portugees)

Oefening 6: Invullen en corrigeren[edit | edit source]

Vul in de juiste werkwoorden en corrigeer de zinnen indien nodig.

1. Eu __________ (jogar) vaak in het park.

2. Tu __________ (estudar) elke dag.

3. Nós __________ (correr) naar de bus.

4. Zij __________ (beber) thee in de ochtend.

5. Jullie __________ (falar) twee talen.

Oefening 7: Bijvoeglijke naamwoorden[edit | edit source]

Gebruik bijvoeglijke naamwoorden in de zinnen. Vervoeg de werkwoorden correct.

1. Ik heb een __________ (mooi) boek over Portugees.

2. Jij hebt __________ (lekker) eten gemaakt.

3. Wij hebben __________ (interessant) films gekeken.

4. Zij hebben __________ (gezond) ontbijt gegeten.

5. Jullie hebben __________ (leuk) feest gevierd.

Oefening 8: Dialogen maken[edit | edit source]

Maak een korte dialoog met de werkwoorden in de juiste vorm. Gebruik ten minste drie verschillende werkwoorden.

Oefening 9: Grafiek maken[edit | edit source]

Maak een grafiek met de vervoegingen van de werkwoorden die je hebt geleerd.

Oefening 10: Reflectie[edit | edit source]

Schrijf een kort reflectieverslag over wat je hebt geleerd in deze les. Wat vond je het moeilijkst? Wat vond je leuk om te leren?

Oplossingen voor oefeningen[edit | edit source]

Hieronder vind je de oplossingen voor de oefeningen:

Oefening 1[edit | edit source]

1. Eu falo

2. Nós comemos

3. Eles vivem

4. Tu danças

5. Ela bebe

Oefening 2[edit | edit source]

1. Eu estudo

2. Nós jogamos

3. Tu bebes

4. Eles aprendem

5. Ela corre

Oefening 3[edit | edit source]

1. Eu como todas as manhãs.

2. Tu falas bem português.

3. Nós trabalhamos duro.

4. Eles aprendem coisas novas.

5. Vocês dançam na festa.

Oefening 4[edit | edit source]

1. Eu trabalho in een team.

2. Nós eten pizza.

3. Je spreekt met vrienden.

4. Zij drinken sap.

5. Zij leven in Portugal.

Oefening 5[edit | edit source]

1. Eu falo com mijn vrienden.

2. Tu eet een appel.

3. Wij leven in de stad.

4. Zij drinken koffie.

5. Jullie leren Portugees.

Oefening 6[edit | edit source]

1. Eu jogo vaak in het park.

2. Tu studeert elke dag.

3. Wij rennen naar de bus.

4. Zij drinken thee in de ochtend.

5. Jullie spreken twee talen.

Oefening 7[edit | edit source]

1. Ik heb een mooi boek over Portugees.

2. Jij hebt lekker eten gemaakt.

3. Wij hebben interessante films gekeken.

4. Zij hebben gezond ontbijt gegeten.

5. Jullie hebben leuk feest gevierd.

Oefening 8[edit | edit source]

Voorbeelddialoog:

  • Olá! Como você está?
  • Estou bem, e você?
  • Eu estou estudando português. E você?
  • Eu estou jogando futebol.

Oefening 9[edit | edit source]

Maak een tabel met de vervoegingen van verschillende werkwoorden.

Oefening 10[edit | edit source]

Reflectieverslag: Dit is een persoonlijke oefening, dus de antwoorden zullen variëren.

Inhoudsopgave - Portugese Cursus - 0 tot A1[edit source]


Unit 1: Begroetingen en Basisuitdrukkingen


Unit 2: Werkwoorden - Tegenwoordige Tijd


Unit 3: Familie en Beschrijvingen


Unit 4: Werkwoorden - Toekomende en Voorwaardelijke Tijden


Unit 5: Portugese sprekende landen en culturen


Unit 6: Eten en drinken


Unit 7: Werkwoorden - Verleden Tijd


Unit 8: Reizen en Transport


Unit 9: Onbepaalde Voornaamwoorden en Voorzetsels


Unit 10: Gezondheid en Noodgevallen


Andere lessen[edit | edit source]


Contributors

Maintenance script


Create a new Lesson