Difference between revisions of "Language/Portuguese/Grammar/Ser-and-Estar/nl"

From Polyglot Club WIKI
Jump to navigation Jump to search
m (Quick edit)
 
m (Quick edit)
 
(One intermediate revision by the same user not shown)
Line 1: Line 1:


{{Portuguese-Page-Top}}
{{Portuguese-Page-Top}}
<div class="pg_page_title"><span lang>[[Language/Portuguese/nl|Portugees]] </span> → <span cat>[[Language/Portuguese/Grammar/nl|Grammatica]]</span> → <span level>[[Language/Portuguese/Grammar/0-to-A1-Course/nl|0 tot A1 Cursus]]</span> → <span title>Ser en Estar</span></div>
== Inleiding ==
Welkom bij deze les over de Portugese werkwoorden ''''ser'''' en ''''estar''''! Deze twee werkwoorden zijn essentieel in de Portugese taal en worden vaak door beginners verwisseld. Het begrijpen van het verschil tussen deze twee werkwoorden is cruciaal, omdat ze verschillende betekenissen en toepassingen hebben, afhankelijk van de context. In deze les gaan we dieper in op hun gebruik, de betekenis ervan, en hoe je ze kunt toepassen in zinnen. Dit helpt je niet alleen om correct te communiceren, maar ook om de nuances van de taal beter te begrijpen.
In deze les zullen we het volgende behandelen:
* Wat is het verschil tussen 'ser' en 'estar'?
* Voorbeelden van gebruik in zinnen.


<div class="pg_page_title"><span lang>Portugees</span> → <span cat>Grammatica</span> → <span level>[[Language/Portuguese/Grammar/0-to-A1-Course/nl|0 tot A1 cursus]]</span> → <span title>Ser en Estar</span></div>
* Oefeningen om je kennis toe te passen.


__TOC__
__TOC__


== Belangrijke grammatica: Ser en Estar ==
=== Wat is het verschil tussen 'ser' en 'estar'? ===
 
De werkwoorden ''''ser'''' en ''''estar'''' betekenen beide ''''zijn'''' in het Nederlands, maar ze worden in verschillende contexten gebruikt.
 
==== 'Ser' ====
 
Het werkwoord ''''ser'''' wordt gebruikt om permanente of blijvende eigenschappen te beschrijven. Dit omvat:
 
* Identiteit (wie iemand is)
 
* Nationaliteit
 
* Beroep
 
* Eigenschappen
 
* Tijden en data
 
Voorbeeldzinnen:
 
{| class="wikitable"
 
! Portugese !! Uitspraak !! Nederlands
 
|-
 
| Eu sou professor. || [ew sow pɾoˈfesɔʁ] || Ik ben leraar.
 
|-
 
| Ela é brasileira. || [ˈɛlɐ ɛ bɾaziˈlejɾɐ] || Zij is Braziliaans.
 
|-
 
| Nós somos amigos. || [nɔjʃ ˈsomuʃ aˈmiɡuʃ] || Wij zijn vrienden.
 
|-
 
| Você é médico. || [voˈse ɛ ˈmɛdʒiku] || Jij bent arts.
 
|-
 
| Eles são estudantes. || [ˈeɭiʃ sɐ̃w esteˈdɐ̃tʃiʃ] || Zij zijn studenten.
 
|}
 
==== 'Estar' ====
 
Het werkwoord ''''estar'''' daarentegen wordt gebruikt voor tijdelijke toestanden of situaties. Dit omvat:


Een van de belangrijkste onderdelen van de Portugese grammatica zijn de werkwoorden Ser en Estar. Deze twee werkwoorden betekenen beide "zijn" in het Nederlands, maar ze worden op verschillende manieren gebruikt in de Portugese taal.
* Emoties


=== Ser ===
* Locatie


Het werkwoord Ser wordt gebruikt om iemands identiteit, nationaliteit, beroep, enz. uit te drukken. Het wordt ook gebruikt om eigenschappen te beschrijven die permanent en onveranderlijk zijn. Hieronder staan enkele voorbeelden van hoe Ser wordt gebruikt in zinnen:
* Tijdelijke eigenschappen
 
Voorbeeldzinnen:


{| class="wikitable"
{| class="wikitable"
! Portugees !! Uitspraak !! Nederlands
 
! Portugese !! Uitspraak !! Nederlands
 
|-
 
| Eu estou feliz. || [ew esˈtoʊ feˈlis] || Ik ben gelukkig.
 
|-
|-
| Eu sou brasileiro. || Ew sou bra-zie-lei-ro. || Ik ben Braziliaan.  
 
| Ela está na escola. || [ˈɛlɐ esˈta na esˈkoɫɐ] || Zij is op school.
 
|-
 
| Nós estamos cansados. || [nɔjʃ esˈtɐ̃w kãˈsaðuʃ] || Wij zijn moe.
 
|-
|-
| Ela é professora. || Ela eh pro-fes-so-ra. || Zij is lerares.  
 
| Você está triste. || [voˈse esˈta ˈtɾiʃtʃi] || Jij bent verdrietig.
 
|-
|-
| Ele é alto. || Eh-leh eh al-toh. || Hij is lang.  
 
| Eles estão em casa. || [ˈeɭiʃ esˈtɐ̃w ẽ ˈkazɐ] || Zij zijn thuis.
 
|}
|}


=== Estar ===
=== Wanneer gebruik je 'ser' en 'estar'? ===
 
Om te weten wanneer je 'ser' of 'estar' moet gebruiken, kun je jezelf de volgende vragen stellen:
 
* Is het een blijvende eigenschap of identiteit? Gebruik ''''ser''''.
 
* Is het een tijdelijke toestand of locatie? Gebruik ''''estar''''.
 
=== Samenvatting van gebruik: ===
 
* ''''Ser'''':
 
* Identiteit
 
* Nationaliteit
 
* Beroep
 
* Blijvende eigenschappen
 
* Tijden en data
 
* ''''Estar'''':
 
* Emoties
 
* Locatie


Het werkwoord Estar wordt gebruikt om de tijdelijke toestand van een persoon of ding uit te drukken, zoals emoties, gezondheid, locatie of toestand. Het wordt ook gebruikt om veranderingen uit te drukken die niet permanent zijn. Hieronder staan enkele voorbeelden van hoe Estar wordt gebruikt in zinnen:
* Tijdelijke eigenschappen
 
== Voorbeelden in zinnen ==
 
Laten we nu kijken naar meer voorbeelden in zinnen om het gebruik van 'ser' en 'estar' verder te verduidelijken.
 
=== Voorbeelden van 'ser' ===


{| class="wikitable"
{| class="wikitable"
! Portugees !! Uitspraak !! Nederlands
 
! Portugese !! Uitspraak !! Nederlands
 
|-
 
| Eu sou português. || [ew sow puɾtuˈɡeʃ] || Ik ben Portugees.
 
|-
 
| Ela é minha irmã. || [ˈɛlɐ ɛ ˈmiɲɐ iʁˈmɐ] || Zij is mijn zus.
 
|-
|-
| Eu estou cansado. || Ew es-tou can-sa-do. || Ik ben moe.  
 
| Nós somos professores. || [nɔjʃ ˈsomuʃ pɾo.feˈsoɾiʃ] || Wij zijn docenten.
 
|-
|-
| Ela está em casa. || Ela es-tah em ka-sah. || Ze is thuis.  
 
| Você é meu amigo. || [voˈse ɛ mew aˈmiɡu] || Jij bent mijn vriend.
 
|-
|-
| Ele está feliz. || Eh-leh es-tah fe-leez. || Hij is blij.  
 
| Eles são altos. || [ˈeɭiʃ sɐ̃w ˈawtuʃ] || Zij zijn lang.
 
|}
|}


=== Gebruik van Ser en Estar in het dagelijks leven ===
=== Voorbeelden van 'estar' ===
 
{| class="wikitable"
 
! Portugese !! Uitspraak !! Nederlands
 
|-
 
| Eu estou em casa. || [ew esˈtoʊ ẽ ˈkazɐ] || Ik ben thuis.
 
|-
 
| Ela está cansada. || [ˈɛlɐ esˈta kɐ̃ˈsaðɐ] || Zij is moe.
 
|-
 
| Nós estamos felizes. || [nɔjʃ esˈtɐ̃w feˈlizɨʃ] || Wij zijn gelukkig.
 
|-
 
| Você está ocupado. || [voˈse esˈta okuˈpaðu] || Jij bent druk.
 
|-


In het dagelijks leven is het belangrijk om te weten wanneer je Ser en Estar moet gebruiken. Hieronder staan enkele voorbeelden:
| Eles estão no parque. || [ˈeɭiʃ esˈtɐ̃w nu ˈpaʁki] || Zij zijn in het park.


* Gebruik Ser om de naam van een persoon te introduceren.
|}
* Gebruik Estar om te praten over de locatie van iemand of iets.
* Gebruik Ser om te praten over iemands beroep.
* Gebruik Estar om te praten over hoe iemand zich voelt.


== Oefeningen ==
== Oefeningen ==


Laten we nu enkele oefeningen doen om te zien of je het verschil tussen Ser en Estar begrijpt.
Nu is het tijd om te oefenen! Hier zijn enkele oefeningen om je begrip van 'ser' en 'estar' te testen.
 
=== Oefening 1: Vul de juiste werkwoord in ===
 
Vul 'ser' of 'estar' in de haakjes in.
 
1. Eu ___ (ser) estudante.
 
2. Ela ___ (estar) feliz.
 
3. Nós ___ (ser) amigos.
 
4. Você ___ (estar) na escola.
 
5. Eles ___ (ser) médicos.
 
''Oplossingen:''
 
1. sou
 
2. está
 
3. somos
 
4. está
 
5. são
 
=== Oefening 2: Vertaal de zin ===
 
Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Portugees.
 
1. Ik ben een leraar.
 
2. Zij zijn blij.
 
3. Wij zijn in de winkel.
 
4. Jij bent een dokter.
 
5. Hij is moe.
 
''Oplossingen:''
 
1. Eu sou professor.
 
2. Eles estão felizes.
 
3. Nós estamos na loja.
 
4. Você é médico.
 
5. Ele está cansado.
 
=== Oefening 3: Maak zinnen ===
 
Maak zinnen met de gegeven woorden.
 
1. (ele) / (ser) / (brasileiro)
 
2. (nós) / (estar) / (em casa)
 
3. (você) / (ser) / (professor)
 
4. (elas) / (estar) / (tristes)
 
5. (eu) / (ser) / (português)
 
''Oplossingen:''
 
1. Ele é brasileiro.
 
2. Nós estamos em casa.
 
3. Você é professor.
 
4. Elas estão tristes.
 
5. Eu sou português.
 
=== Oefening 4: Kies het juiste werkwoord ===
 
Kies het juiste werkwoord (ser of estar) om de zin te voltooien.
 
1. Eu ___ (ser/estar) muito feliz vandaag.
 
2. Ela ___ (ser/estar) mijn beste vriendin.
 
3. Nós ___ (ser/estar) in de bibliotheek.
 
4. Zij ___ (ser/estar) altijd zo aardig.
 
5. Jij ___ (ser/estar) niet in de klas.
 
''Oplossingen:''
 
1. estou
 
2. é
 
3. estamos
 
4. é
 
5. estás
 
=== Oefening 5: Maak het tegenovergestelde ===
 
Zet de volgende zinnen om van 'ser' naar 'estar' of omgekeerd.
 
1. Eu sou triste. (wordt...)
 
2. Eles estão felizes. (wordt...)
 
3. Você é alto. (wordt...)
 
4. Nós somos estudantes. (wordt...)
 
5. Ela está em casa. (wordt...)
 
''Oplossingen:''
 
1. Eu estou triste.
 
2. Eles são felizes.
 
3. Você está alto.
 
4. Nós estamos estudantes.
 
5. Ela é em casa.
 
=== Oefening 6: Vul de lege plekken in ===
 
Vul de lege plekken in met de juiste vorm van 'ser' of 'estar'.
 
1. O livro ___ (ser) na mesa.
 
2. A festa ___ (estar) amanhã.
 
3. Eu ___ (ser) muito ocupado vandaag.
 
4. Ela ___ (estar) no Brasil.
 
5. Nós ___ (ser) felizes juntos.
 
''Oplossingen:''
 
1. está
 
2. é
 
3. estou
 
4. está
 
5. somos
 
=== Oefening 7: Vragen maken ===
 
Maak vragen met de gegeven woorden.
 
1. (você) / (ser) / (professor)?
 
2. (eles) / (estar) / (na escola)?
 
3. (nós) / (ser) / (amigos)?
 
4. (ela) / (estar) / (triste)?
 
5. (eu) / (ser) / (brasileiro)?
 
''Oplossingen:''
 
1. Você é professor?
 
2. Eles estão na escola?
 
3. Nós somos amigos?
 
4. Ela está triste?
 
5. Eu sou brasileiro?
 
=== Oefening 8: Vertaal de zinnen ===
 
Vertaal de volgende zinnen van het Portugees naar het Nederlands.
 
1. Eu sou feliz.
 
2. Eles estão em casa.
 
3. Você é meu amigo.
 
4. Nós estamos cansados.
 
5. Ela é professora.
 
''Oplossingen:''
 
1. Ik ben gelukkig.
 
2. Zij zijn thuis.
 
3. Jij bent mijn vriend.
 
4. Wij zijn moe.
 
5. Zij is lerares.
 
=== Oefening 9: Invullen met context ===
 
Vul de zinnen in met 'ser' of 'estar' op basis van de context.
 
1. Hoje ___ (ser) segunda-feira.
 
2. Eu ___ (estar) muito cansado hoje.
 
3. Ela ___ (ser) uma boa aluna.
 
4. Nós ___ (estar) no cinema agora.
 
5. Eles ___ (ser) meus primos.
 
''Oplossingen:''
 
1. é
 
2. estou
 
3. é
 
4. estamos


# Vul de lege plekken in met het juiste werkwoord: Ser of Estar.  
5. são


* Eu _______ de Portugal. (Ser)
=== Oefening 10: Schrijf je eigen zinnen ===
* Ela _______ doente. (Estar)
* Ele _______ alto. (Ser)
* A casa _______ perto da praia. (Estar)
* Nós _______ estudantes. (Ser)


# Vertaal de volgende zinnen naar het Nederlands.
Schrijf vijf zinnen met 'ser' en vijf zinnen met 'estar'.


* Eu estou feliz.
''Oplossingen zullen variëren, maar zorg ervoor dat ze de juiste gebruik van de werkwoorden demonstreren.''
* A comida está deliciosa.
* Ela é advogada.


== Conclusie ==
== Conclusie ==


Gefeliciteerd! Je hebt nu geleerd hoe je Ser en Estar kunt gebruiken in Portugese zinnen. Het is belangrijk om het verschil tussen beide werkwoorden te begrijpen om de Portugese taal goed te kunnen spreken en schrijven. Blijf oefenen met het maken van zinnen en gebruik Ser en Estar op de juiste manier. Veel succes!
In deze les hebben we de belangrijke verschillen tussen de werkwoorden ''''ser'''' en ''''estar'''' besproken. We hebben gezien hoe je ze kunt gebruiken in verschillende contexten en hoe ze de betekenis van een zin kunnen veranderen. Het is belangrijk om deze concepten goed te begrijpen, omdat ze een fundamenteel onderdeel vormen van de Portugese grammatica.
 
Blijf oefenen met de oefeningen die we hebben besproken, en probeer zelf zinnen te maken met deze werkwoorden. Onthoud dat de sleutel tot het leren van een taal oefening en herhaling is. Veel succes met je verdere studie van het Portugees!


{{#seo:
{{#seo:
|title=Portuguese Grammar: Ser en Estar
 
|keywords=Portuguese, grammatica, Ser, Estar, beginners, A1, taal, les
|title=Portugese Grammatica: Ser en Estar
|description=Leer het verschil tussen de werkwoorden 'ser' en 'estar' in het Portugees. Ontdek hoe ze worden gebruikt in zinnen. Deze les is bedoeld voor beginners en maakt deel uit van de Complete 0 tot A1 Portugese cursus.
 
|keywords=Portugese grammatica, ser, estar, leren Portugees, werkwoorden Portugees
 
|description=In deze les leer je het verschil tussen de werkwoorden 'ser' en 'estar' en hoe je ze in zinnen kunt gebruiken.
 
}}
}}


{{Portuguese-0-to-A1-Course-TOC-nl}}
{{Template:Portuguese-0-to-A1-Course-TOC-nl}}


[[Category:Course]]
[[Category:Course]]
Line 81: Line 459:
[[Category:0-to-A1-Course]]
[[Category:0-to-A1-Course]]
[[Category:Portuguese-0-to-A1-Course]]
[[Category:Portuguese-0-to-A1-Course]]
<span gpt></span> <span model=gpt-3.5-turbo></span> <span temperature=0.7></span>
<span openai_correct_model></span> <span gpt></span> <span model=gpt-4o-mini></span> <span temperature=0.7></span>
 
 


==Andere lessen==
* [[Language/Portuguese/Grammar/Prepositions/nl|0 tot A1-cursus → Grammatica → Voorzetsels]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/Irregular-Verbs/nl|Complete 0 tot A1 Cursus → Grammatica → Onregelmatige Werkwoorden]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/Future-Tense/nl|Complete 0 tot A1 Portugees Cursus → Grammatica → Toekomende Tijd]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/Conditional-Tense/nl|Complete 0 tot A1 Cursus → Grammatica → Conditionele Werkwoordsvormen]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/0-to-A1-Course/nl|0 to A1 Course]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/Indefinite-Pronouns/nl|0 tot A1 Cursus → Grammatica → Onbepaalde Voornaamwoorden]]
* [[Language/Portuguese/Grammar/Regular-Verbs/nl|Van 0 tot A1 Cursus → Grammatica → Regelmatige Werkwoorden]]


{{Portuguese-Page-Bottom}}
{{Portuguese-Page-Bottom}}

Latest revision as of 10:04, 11 August 2024


Portuguese-europe-brazil-polyglotclub.png
Portugees Grammatica0 tot A1 CursusSer en Estar

Inleiding[edit | edit source]

Welkom bij deze les over de Portugese werkwoorden 'ser' en 'estar'! Deze twee werkwoorden zijn essentieel in de Portugese taal en worden vaak door beginners verwisseld. Het begrijpen van het verschil tussen deze twee werkwoorden is cruciaal, omdat ze verschillende betekenissen en toepassingen hebben, afhankelijk van de context. In deze les gaan we dieper in op hun gebruik, de betekenis ervan, en hoe je ze kunt toepassen in zinnen. Dit helpt je niet alleen om correct te communiceren, maar ook om de nuances van de taal beter te begrijpen.

In deze les zullen we het volgende behandelen:

  • Wat is het verschil tussen 'ser' en 'estar'?
  • Voorbeelden van gebruik in zinnen.
  • Oefeningen om je kennis toe te passen.

Wat is het verschil tussen 'ser' en 'estar'?[edit | edit source]

De werkwoorden 'ser' en 'estar' betekenen beide 'zijn' in het Nederlands, maar ze worden in verschillende contexten gebruikt.

'Ser'[edit | edit source]

Het werkwoord 'ser' wordt gebruikt om permanente of blijvende eigenschappen te beschrijven. Dit omvat:

  • Identiteit (wie iemand is)
  • Nationaliteit
  • Beroep
  • Eigenschappen
  • Tijden en data

Voorbeeldzinnen:

Portugese Uitspraak Nederlands
Eu sou professor. [ew sow pɾoˈfesɔʁ] Ik ben leraar.
Ela é brasileira. [ˈɛlɐ ɛ bɾaziˈlejɾɐ] Zij is Braziliaans.
Nós somos amigos. [nɔjʃ ˈsomuʃ aˈmiɡuʃ] Wij zijn vrienden.
Você é médico. [voˈse ɛ ˈmɛdʒiku] Jij bent arts.
Eles são estudantes. [ˈeɭiʃ sɐ̃w esteˈdɐ̃tʃiʃ] Zij zijn studenten.

'Estar'[edit | edit source]

Het werkwoord 'estar' daarentegen wordt gebruikt voor tijdelijke toestanden of situaties. Dit omvat:

  • Emoties
  • Locatie
  • Tijdelijke eigenschappen

Voorbeeldzinnen:

Portugese Uitspraak Nederlands
Eu estou feliz. [ew esˈtoʊ feˈlis] Ik ben gelukkig.
Ela está na escola. [ˈɛlɐ esˈta na esˈkoɫɐ] Zij is op school.
Nós estamos cansados. [nɔjʃ esˈtɐ̃w kãˈsaðuʃ] Wij zijn moe.
Você está triste. [voˈse esˈta ˈtɾiʃtʃi] Jij bent verdrietig.
Eles estão em casa. [ˈeɭiʃ esˈtɐ̃w ẽ ˈkazɐ] Zij zijn thuis.

Wanneer gebruik je 'ser' en 'estar'?[edit | edit source]

Om te weten wanneer je 'ser' of 'estar' moet gebruiken, kun je jezelf de volgende vragen stellen:

  • Is het een blijvende eigenschap of identiteit? Gebruik 'ser'.
  • Is het een tijdelijke toestand of locatie? Gebruik 'estar'.

Samenvatting van gebruik:[edit | edit source]

  • 'Ser':
  • Identiteit
  • Nationaliteit
  • Beroep
  • Blijvende eigenschappen
  • Tijden en data
  • 'Estar':
  • Emoties
  • Locatie
  • Tijdelijke eigenschappen

Voorbeelden in zinnen[edit | edit source]

Laten we nu kijken naar meer voorbeelden in zinnen om het gebruik van 'ser' en 'estar' verder te verduidelijken.

Voorbeelden van 'ser'[edit | edit source]

Portugese Uitspraak Nederlands
Eu sou português. [ew sow puɾtuˈɡeʃ] Ik ben Portugees.
Ela é minha irmã. [ˈɛlɐ ɛ ˈmiɲɐ iʁˈmɐ] Zij is mijn zus.
Nós somos professores. [nɔjʃ ˈsomuʃ pɾo.feˈsoɾiʃ] Wij zijn docenten.
Você é meu amigo. [voˈse ɛ mew aˈmiɡu] Jij bent mijn vriend.
Eles são altos. [ˈeɭiʃ sɐ̃w ˈawtuʃ] Zij zijn lang.

Voorbeelden van 'estar'[edit | edit source]

Portugese Uitspraak Nederlands
Eu estou em casa. [ew esˈtoʊ ẽ ˈkazɐ] Ik ben thuis.
Ela está cansada. [ˈɛlɐ esˈta kɐ̃ˈsaðɐ] Zij is moe.
Nós estamos felizes. [nɔjʃ esˈtɐ̃w feˈlizɨʃ] Wij zijn gelukkig.
Você está ocupado. [voˈse esˈta okuˈpaðu] Jij bent druk.
Eles estão no parque. [ˈeɭiʃ esˈtɐ̃w nu ˈpaʁki] Zij zijn in het park.

Oefeningen[edit | edit source]

Nu is het tijd om te oefenen! Hier zijn enkele oefeningen om je begrip van 'ser' en 'estar' te testen.

Oefening 1: Vul de juiste werkwoord in[edit | edit source]

Vul 'ser' of 'estar' in de haakjes in.

1. Eu ___ (ser) estudante.

2. Ela ___ (estar) feliz.

3. Nós ___ (ser) amigos.

4. Você ___ (estar) na escola.

5. Eles ___ (ser) médicos.

Oplossingen:

1. sou

2. está

3. somos

4. está

5. são

Oefening 2: Vertaal de zin[edit | edit source]

Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Portugees.

1. Ik ben een leraar.

2. Zij zijn blij.

3. Wij zijn in de winkel.

4. Jij bent een dokter.

5. Hij is moe.

Oplossingen:

1. Eu sou professor.

2. Eles estão felizes.

3. Nós estamos na loja.

4. Você é médico.

5. Ele está cansado.

Oefening 3: Maak zinnen[edit | edit source]

Maak zinnen met de gegeven woorden.

1. (ele) / (ser) / (brasileiro)

2. (nós) / (estar) / (em casa)

3. (você) / (ser) / (professor)

4. (elas) / (estar) / (tristes)

5. (eu) / (ser) / (português)

Oplossingen:

1. Ele é brasileiro.

2. Nós estamos em casa.

3. Você é professor.

4. Elas estão tristes.

5. Eu sou português.

Oefening 4: Kies het juiste werkwoord[edit | edit source]

Kies het juiste werkwoord (ser of estar) om de zin te voltooien.

1. Eu ___ (ser/estar) muito feliz vandaag.

2. Ela ___ (ser/estar) mijn beste vriendin.

3. Nós ___ (ser/estar) in de bibliotheek.

4. Zij ___ (ser/estar) altijd zo aardig.

5. Jij ___ (ser/estar) niet in de klas.

Oplossingen:

1. estou

2. é

3. estamos

4. é

5. estás

Oefening 5: Maak het tegenovergestelde[edit | edit source]

Zet de volgende zinnen om van 'ser' naar 'estar' of omgekeerd.

1. Eu sou triste. (wordt...)

2. Eles estão felizes. (wordt...)

3. Você é alto. (wordt...)

4. Nós somos estudantes. (wordt...)

5. Ela está em casa. (wordt...)

Oplossingen:

1. Eu estou triste.

2. Eles são felizes.

3. Você está alto.

4. Nós estamos estudantes.

5. Ela é em casa.

Oefening 6: Vul de lege plekken in[edit | edit source]

Vul de lege plekken in met de juiste vorm van 'ser' of 'estar'.

1. O livro ___ (ser) na mesa.

2. A festa ___ (estar) amanhã.

3. Eu ___ (ser) muito ocupado vandaag.

4. Ela ___ (estar) no Brasil.

5. Nós ___ (ser) felizes juntos.

Oplossingen:

1. está

2. é

3. estou

4. está

5. somos

Oefening 7: Vragen maken[edit | edit source]

Maak vragen met de gegeven woorden.

1. (você) / (ser) / (professor)?

2. (eles) / (estar) / (na escola)?

3. (nós) / (ser) / (amigos)?

4. (ela) / (estar) / (triste)?

5. (eu) / (ser) / (brasileiro)?

Oplossingen:

1. Você é professor?

2. Eles estão na escola?

3. Nós somos amigos?

4. Ela está triste?

5. Eu sou brasileiro?

Oefening 8: Vertaal de zinnen[edit | edit source]

Vertaal de volgende zinnen van het Portugees naar het Nederlands.

1. Eu sou feliz.

2. Eles estão em casa.

3. Você é meu amigo.

4. Nós estamos cansados.

5. Ela é professora.

Oplossingen:

1. Ik ben gelukkig.

2. Zij zijn thuis.

3. Jij bent mijn vriend.

4. Wij zijn moe.

5. Zij is lerares.

Oefening 9: Invullen met context[edit | edit source]

Vul de zinnen in met 'ser' of 'estar' op basis van de context.

1. Hoje ___ (ser) segunda-feira.

2. Eu ___ (estar) muito cansado hoje.

3. Ela ___ (ser) uma boa aluna.

4. Nós ___ (estar) no cinema agora.

5. Eles ___ (ser) meus primos.

Oplossingen:

1. é

2. estou

3. é

4. estamos

5. são

Oefening 10: Schrijf je eigen zinnen[edit | edit source]

Schrijf vijf zinnen met 'ser' en vijf zinnen met 'estar'.

Oplossingen zullen variëren, maar zorg ervoor dat ze de juiste gebruik van de werkwoorden demonstreren.

Conclusie[edit | edit source]

In deze les hebben we de belangrijke verschillen tussen de werkwoorden 'ser' en 'estar' besproken. We hebben gezien hoe je ze kunt gebruiken in verschillende contexten en hoe ze de betekenis van een zin kunnen veranderen. Het is belangrijk om deze concepten goed te begrijpen, omdat ze een fundamenteel onderdeel vormen van de Portugese grammatica.

Blijf oefenen met de oefeningen die we hebben besproken, en probeer zelf zinnen te maken met deze werkwoorden. Onthoud dat de sleutel tot het leren van een taal oefening en herhaling is. Veel succes met je verdere studie van het Portugees!

Inhoudsopgave - Portugese Cursus - 0 tot A1[edit source]


Unit 1: Begroetingen en Basisuitdrukkingen


Unit 2: Werkwoorden - Tegenwoordige Tijd


Unit 3: Familie en Beschrijvingen


Unit 4: Werkwoorden - Toekomende en Voorwaardelijke Tijden


Unit 5: Portugese sprekende landen en culturen


Unit 6: Eten en drinken


Unit 7: Werkwoorden - Verleden Tijd


Unit 8: Reizen en Transport


Unit 9: Onbepaalde Voornaamwoorden en Voorzetsels


Unit 10: Gezondheid en Noodgevallen


Andere lessen[edit | edit source]