Language/Dutch/Vocabulary/Verbs-in-Dutch

Verbs in Dutch

.

.

Hello everybody,

In today's lesson you will learn some VERBS in Dutch.

Feel free to edit this page by adding new verbs !

Good learning! :)

.

Verbs in English	Verbs in Dutch	First person in the past	First person in the present	First person in the future	Verbs in Brazilian Portuguese
TO OPEN	OPENEN	OPENDE	OPEN	ZAL OPENEN	ABRIR
TO FINISH	EINDIGEN	EINDIGDE	EINDIG	ZAL EINDIGEN	ACABAR
TO WAKE UP	WEKKEN	WEKTE	WEK	ZAL WEKKEN	ACORDAR
TO BELIEVE	DENKEN	DACHT	DENK	ZAL DENKEN	ACREDITAR
TO HELP	HELPEN	HIELP	HELP	ZAL HELPEN	AJUDAR
TO LOVE	HOUDEN VAN	HIELD VAN	HOUD VAN	ZAL HOUDEN VAN	AMAR
TO LEARN	LEREN	LEERDE	LEER	ZAL LEREN	APRENDER
TO DRINK	DRINKEN	DRONK	DRINK	ZAL DRINKEN	BEBER
TO KISS	KUSSEN	KUSTE	KUS	ZAL KUSSEN	BEIJAR
TO CALL (TEL.)	OPBELLEN	BELDE OP	BEL OP	ZAL OPBELLEN	CHAMAR
TO ARRIVE (VEHIC.)	AANKOMEN	KWAM AAN	KOM AAN	ZAL AANKOMEN	CHEGAR
TO PUT	ZETTEN	ZETTE	ZET	ZAL ZETTEN	COLOCAR
TO BEGIN	BEGINNEN	BEGON	BEGIN	ZAL BEGONNEN	COMEÇAR
TO EAT	ETEN	AT	EET	ZAL ETEN	COMER
TO BUY	KOPEN	KOCHT	KOOP	ZAL KOPEN	COMPRAR
TO KNOW (PLACE	KENNEN	KENDE	KEN	ZAL KENNEN	CONHECER (LUGAR)
TO KNOW (PEOPLE	WETEN	WIST	WEET	ZAL WETEN	CONHECER (ALGUÊM
TO GIVE	GEVEN	GAF	GEEF	ZAL GEVEN	DAR
TO LET	LATEN	LIET	LAAT	ZAL LATEN	DEIXAR
MUST	MŒTEN	MŒST	MŒT	ZAL MŒTEN	DEVER
TO SAY	ZEGGEN	ZEGDE	ZEG	ZAL ZEGGEN	DIZER
TO SLEEP	SLAPEN	SLIEP	SLAAP	ZAL SLAPEN	DORMIR
TO FIND	VINDEN	VOND	VIND	ZAL VINDEN	ENCONTRAR
TO TEACH	LEREN	LEERDE	LEER	ZAL LEREN	ENSINAR
TO UNDERSTAND	BEGRIJPEN	BEGREEP	BEGRIJP	ZAL BEGRIJPEN	ENTENDER
TO ENTER	INGAAN	GING IN	GA IN	ZAL INGAAN	ENTRAR
TO DELIVER	LEVEREN	LEVERDE	LEVER	ZAL LEVEREN	ENTREGAR
TO SEND	VERZENDEN	VERZOND	VERZEND	ZAL VERZENDEN	ENVIAR
TO CHOOSE	KIEZEN	KOOS	KIES	ZAL KIEZEN	ESCOLHER
TO WRITE	SCHRIJVEN	SCHREEF	SCHRIJF	ZAL SCHRIJVEN	ESCREVER
TO HEAR	HOREN	HOORDE	HOOR	ZAL HOREN	ESCUTAR
TO WAIT	WACHTEN	WACHTTE	WACHT	ZAL WACHTEN	ESPERAR
TO FORGET	VERGETEN	VERGAAT	VERGEET	ZAL VERGETEN	ESQUECER
TO BE (PLACE)	BLIJVEN	BLEEF	BLIJF	ZAL BLIJVEN	ESTAR
TO STUDY	STUDEREN	STUDEERDE	STUDEER	ZAL STUDEREN	ESTUDAR
TO SPEAK	SPREKEN	SPRAAK	SPREEK	ZAL SPREKEN	FALAR
TO DO	DŒN	DEED	DŒ	ZAL DŒN	FAZER
TO CLOSE	SLUITEN	SLOOT	SLUIT	ZAL SLUITEN	FECHAR
TO STAY	BLIJVEN	BLEEF	BLIJF	ZAL BLIJVEN	FICAR
TO LIKE	HOUDEN VAN	HIELD VAN	HOUD VAN	ZAL HOUDEN VAN	GOSTAR
TO GO	GAAN	GING	GA	ZAL GAAN	IR
TO REMEMBER	HERINNEREN	HERINNERDE	HERINNER	ZAL HERINNEREN	LEMBRAR
TO READ	LEZEN	LAS	LEES	ZAL LEZEN	LER
TO CALL	BELLEN	BELDE	BEL	ZAL BELLEN	LIGAR
TO IMPROVE	VERBETEREN	VERBETERDE	VERBETER	ZAL VERBETEREN	MELHORAR
TO LIVE	WONEN	WOONDE	WOON	ZAL WONEN	MORAR
TO CHANGE	VERANDEREN	VERANDERDE	VERANDER	ZAL VERANDEREN	MUDAR
TO SEE	ZIEN	ZAG	ZIE	ZAL ZIEN	OLHAR
TO HEAR	HOREN	HOORDE	HOOR	ZAL HOREN	OUVIR
TO PAY	BETALEN	BETAALDE	BETAAL	ZAL BETALEN	PAGAR
TO ASK (SOMETHING)	VRAGEN	VRŒG	VRAAG	ZAL VRAGEN	PEDIR
TO ASK (QUESTION)	VRAGEN	VRŒG	VRAAG	ZAL VRAGEN	PERGUNTAR
CAN	KUNNEN	KON	KAN	---------------------	PODER
NEED	HEBBEN NODIG	HAD NODIG	HEB NODIG	ZAL HEBBEN NODIG	PRECISAR
TO SEARCH	ZŒKEN	ZOCHT	ZŒK	ZAL ZŒKEN	PROCURAR
TO WANT	WILLEN	WILDE	WIL	ZAL WILLEN	QUERER
TO RECEIVE	ONTVANGEN	ONTVING	ONTVANG	ZAL ONTVANGEN	RECEBER
TO REPEAT	HERHALEN	HERHAALD	HERHAAL	ZAL HERHALEN	REPETIR
TO ANSWER	BEANTWOORDEN	BEANTWOORDDE	BEANTWOORD	ZAL BEANTWOORDEN	RESPONDER
TO RESERVE	RESERVEREN	RESERVEERDE	RESERVEER	ZAL RESERVEREN	RESERVAR
TO KNOW	WETEN	WIST	WEET	ZAL WETEN	SABER
TO EXIT	UITGAAN	GING UIT	GA UIT	ZAL UITGAAN	SAIR
TO BE (ADJECTIVE)					SER
TO TRY					TENTAR
TO HAVE					TER
TO WORK					TRABALHAR
TO BRING					TRAZER
TO SELL					VENDER
TO SEE					VER
TO TRAVEL					VIAJAR
TO COME (ON FOOT)					VIR A PÉ
TO COME (BY CAR)					VIR DE CARRO
TO VISIT					VISITAR
TO LIVE					VIVER
TO COME BACK					VOLTAR