Language/Dutch/Vocabulary/Animal
Here we will present you with a wide variety of vocabulary for animals in the Dutch Language.
Hier presenteren wij jou met een gevarieerde woordenschat voor dieren in de Nederlandse taal.
Pets - huisdieren
Hamster - hamster
Cat - kat
Puss - poes
Kitten - kitten
Dog - hond
Puppy - puppy
Guinea pig - cavia/marmot
Parakeet - parkiet
Bunny - konijn
Parrot - papegaai
Canary - kanarie
Goldfish - goudvis
Mouse - muis
Mice - muizen
Rat - rat
Rats - ratten
Farm animals - boerderij dieren
rooster - haan
chicken - kip
chickens - kippen
chick - kuiken
chicks - kuikens
bull - stier
cow - koe
cows - koeien
calf - kalf
pig - varken
piglet - big
horse - paard
stallion - hengst
mare - merrie
foal/filly - veulen
buck - ram
sheep - schapen
lamb - lam
goose - gans
geese - ganzen
goose chick - ganzenkuiken
duck - eend
ducks - eenden
baby duck - eendenkuiken
donkey - ezel
donkeys - ezels
foal - ezelsveulen
Zoo animals & wild animals - dierentuin dieren & wilde dieren
Panda - panda
Bat - vleermuis
Ostrich - struisvogel
frog - kikker
squirrel - eekhoorn
lizard - hagedis
butterfly - vlinder
moth - mot
hedgehog - egel
Pelican - pelikaan
Bear - beer
Penguin - pinguïn
Kangaroo - kangaroe
Hippo - nijlpaard
Whale - walvis
Zebra - zebra
Shark - haai
Rhino - neushoorn
Polar bear - Ijsbeer
Camel - Kameel
Seal - zeehond
Sea lion - zeeleeuw
Killer whale/orca - orca
Gorilla - gorilla
Snake - slang
Crocodile - krokodil
Turtle - schildpad
Lion - leeuw
Tiger - tijger
Owl - uil
Monkey - aap
Fox - vos
Wolf - wolf
Giraffe - giraffe
Elephant - olifant
Dolphin - dolfijn