Language/Dutch/Vocabulary/Verbs-in-Dutch

From Polyglot Club WIKI
Jump to navigation Jump to search
This lesson can still be improved. EDIT IT NOW! & become VIP
Rate this lesson:
4.00
(one vote)

Verbs in Dutch
Verbs in Dutch
Learn dutch polyglotclub lessons.jpg

Hello everybody,

In today's lesson you will learn some VERBS in Dutch.

Feel free to edit this page by adding new verbs !

Happy learning! :)


With the completion of this lesson, consider investigating these related pages: Places in a City, Animals, Food in Dutch & How to Say Hello and Greetings.

Verbs in

English

Verbs in

Dutch

First person

in the past

First person

in the present

First person

in the future

Verbs in

Brazilian Portuguese

TO OPEN OPENEN OPENDE OPEN ZAL OPENEN ABRIR
TO FINISH EINDIGEN EINDIGDE EINDIG ZAL EINDIGEN ACABAR
TO WAKE UP OPSTAAN STOND OP STA OP ZAL OPSTAAN ACORDAR
TO BELIEVE GELOVEN GELOOFDE GELOOF ZAL GELOVEN ACREDITAR
TO HELP HELPEN HIELP HELP ZAL HELPEN AJUDAR
TO LOVE HOUDEN VAN HIELD VAN HOU VAN ZAL HOUDEN VAN AMAR
TO LEARN LEREN LEERDE LEER ZAL LEREN APRENDER
TO DRINK DRINKEN DRONK DRINK ZAL DRINKEN BEBER
TO KISS KUSSEN KUSTE KUS ZAL KUSSEN BEIJAR
TO CALL (TEL.) (OP)BELLEN BELDE (OP) BEL (OP) ZAL (OP)BELLEN CHAMAR
TO ARRIVE (VEHIC.) AANKOMEN KWAM AAN KOM AAN ZAL AANKOMEN CHEGAR
TO PUT ZETTEN ZETTE ZET ZAL ZETTEN COLOCAR
TO BEGIN BEGINNEN BEGON BEGIN ZAL BEGINNEN COMEÇAR
TO EAT ETEN AT EET ZAL ETEN COMER
TO BUY KOPEN KOCHT KOOP ZAL KOPEN COMPRAR
TO KNOW (PLACE KENNEN KENDE KEN ZAL KENNEN CONHECER (LUGAR)
TO KNOW (PEOPLE KENNEN KENDE KEN ZAL KENNEN CONHECER (ALGUÊM
TO GIVE GEVEN GAF GEEF ZAL GEVEN DAR
TO LET LATEN LIET LAAT ZAL LATEN DEIXAR
MUST MOETEN MOEST MOET ZAL MOETEN DEVER
TO SAY ZEGGEN ZEI ZEG ZAL ZEGGEN DIZER
TO SLEEP SLAPEN SLIEP SLAAP ZAL SLAPEN DORMIR
TO FIND VINDEN VOND VIND ZAL VINDEN ENCONTRAR
TO TEACH LEREN LEERDE LEER ZAL LEREN ENSINAR
TO UNDERSTAND BEGRIJPEN BEGREEP BEGRIJP ZAL BEGRIJPEN ENTENDER
TO ENTER BINNENGAAN GING BINNEN GA BINNEN ZAL BINNENGAAN ENTRAR
TO DELIVER LEVEREN LEVERDE LEVER ZAL LEVEREN ENTREGAR
TO SEND VERZENDEN VERZOND VERZEND ZAL VERZENDEN ENVIAR
TO CHOOSE KIEZEN KOOS KIES ZAL KIEZEN ESCOLHER
TO WRITE SCHRIJVEN SCHREEF SCHRIJF ZAL SCHRIJVEN ESCREVER
TO HEAR HOREN HOORDE HOOR ZAL HOREN ESCUTAR
TO WAIT WACHTEN WACHTTE WACHT ZAL WACHTEN ESPERAR
TO FORGET VERGETEN VERGAT VERGEET ZAL VERGETEN ESQUECER
TO BE (PLACE) ZIJN WAS BEN ZAL ZIJN ESTAR
TO STUDY STUDEREN STUDEERDE STUDEER ZAL STUDEREN ESTUDAR
TO SPEAK SPREKEN SPRAK SPREEK ZAL SPREKEN FALAR
TO DO DOEN DEED DOE ZAL DOEN FAZER
TO CLOSE SLUITEN SLOOT SLUIT ZAL SLUITEN FECHAR
TO STAY BLIJVEN BLEEF BLIJF ZAL BLIJVEN FICAR
TO LIKE LEUK VINDEN VOND.. LEUK VIND.. LEUK ZAL LEUK VINDEN GOSTAR
TO GO GAAN GING GA ZAL GAAN IR
TO REMEMBER HERINNEREN HERINNERDE HERINNER ZAL HERINNEREN LEMBRAR
TO READ LEZEN LAS LEES ZAL LEZEN LER
TO CALL BELLEN BELDE BEL ZAL BELLEN LIGAR
TO IMPROVE VERBETEREN VERBETERDE VERBETER ZAL VERBETEREN MELHORAR
TO LIVE WONEN WOONDE WOON ZAL WONEN MORAR
TO CHANGE VERANDEREN VERANDERDE VERANDER ZAL VERANDEREN MUDAR
TO SEE ZIEN ZAG ZIE ZAL ZIEN OLHAR
TO HEAR HOREN HOORDE HOOR ZAL HOREN OUVIR
TO PAY BETALEN BETAALDE BETAAL ZAL BETALEN PAGAR
TO ASK (SOMETHING) VRAGEN VROEG VRAAG ZAL VRAGEN PEDIR
TO ASK (QUESTION) VRAGEN VROEG VRAAG ZAL VRAGEN PERGUNTAR
CAN KUNNEN KON KAN ZAL KUNNEN PODER
NEED NODIG HEBBEN HAD NODIG HEB NODIG ZAL NODIG HEBBEN PRECISAR
TO SEARCH ZOEKEN ZOCHT ZOEK ZAL ZOEKEN PROCURAR
TO WANT WILLEN WILDE / WOU WIL ZAL WILLEN QUERER
TO RECEIVE ONTVANGEN ONTVING ONTVANG ZAL ONTVANGEN RECEBER
TO REPEAT HERHALEN HERHAALDE HERHAAL ZAL HERHALEN REPETIR
TO ANSWER BEANTWOORDEN BEANTWOORDDE BEANTWOORD ZAL BEANTWOORDEN RESPONDER
TO RESERVE RESERVEREN RESERVEERDE RESERVEER ZAL RESERVEREN RESERVAR
TO KNOW WETEN WIST WEET ZAL WETEN SABER
TO EXIT BUITENGAAN GING BUITEN GA BUITEN ZAL BUITENGAAN SAIR
TO BE (ADJECTIVE) ZIJN WAS BEN ZAL ZIJN SER
TO TRY PROBEREN PROBEERDE PROBEER ZAL PROBEREN TENTAR
TO HAVE HEBBEN HAD HEB ZAL HEBBEN TER
TO WORK WERKEN WERKTE WERK ZAL WERKEN TRABALHAR
TO BRING BRENGEN BRACHT BRENG ZAL BRENGEN TRAZER
TO SELL VERKOPEN VERKOCHT VERKOOP ZAL VERKOPEN VENDER
TO SEE ZIEN ZAG ZIE ZAL ZIEN VER
TO TRAVEL REIZEN REISDE REIS ZAL REIZEN VIAJAR
TO COME (ON FOOT) TE VOET KOMEN KWAM TE VOET KOM TE VOET ZAL TE VOET KOMEN VIR A PÉ
TO COME (BY CAR) KOMEN MET

DE AUTO

KWAM MET

DE AUTO

KOM MET

DE AUTO

ZAL MET

DE AUTO KOMEN

VIR DE CARRO
TO VISIT BEZOEKEN BEZOCHT BEZOEK ZAL BEZOEKEN VISITAR
TO LIVE LEVEN LEEFDE LEEF ZAL LEVEN VIVER
TO COME BACK TERUGKOMEN KWAM TERUG KOM TERUG ZAL TERUGKOMEN VOLTAR

Other Lessons[edit | edit source]

Contributors

Maintenance script


Create a new Lesson